-
1 treten
treten♦voorbeelden:1 (bitte,) treten Sie näher! • komt u maar!ans Fenster treten • aan het raam komen, naar het raam lopenauf den Balkon treten • op het balkon komen, het balkon betredenaus dem Haus, der Tür treten • het huis, de deur uitkomendurch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komenhinter eine Säule treten • achter een pilaar gaan staanhinter die Wolken treten • achter de wolken verdwijnenin sein 40. Jahr treten • zijn 40e (jaar) ingaanin Verhandlungen treten • in onderhandeling tredenins Zimmer treten • de kamer binnenkomen, betredennach hinten treten • (een paar passen) achteruitgaaner trat neben mich • hij kwam naast me staanvor den Spiegel treten • voor de spiegel gaan staaner trat zu mir • hij kwam naar me toezwischen die Streitenden treten • tussen de strijdende, ruziënde partijen in gaan staan〈 figuurlijk〉 es darf nichts zwischen dich und mich treten • er mag niets tussen jou en mij in komengegen die Tür treten • tegen de deur schoppen, trappen〈informeel; figuurlijk〉 nach oben buckeln, nach unten treten • naar boven likken, naar onderen trappen3 in einen Verein treten • tot een vereniging toetreden, lid worden van een verenigingII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 treden, bespringen 〈 mannelijke vogel〉♦voorbeelden:1 die Bremse, Pedale treten • op de rem, pedalen trappen3 einen Elfmeter treten • een penalty, strafschop nemen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский